De Israëlieten hadden in Mispa gezworen dat niemand van hen zijn dochter aan een Benjaminiet tot vrouw zou geven. Nadat ze met Benjamin hadden afgerekend, kwamen de Israëlieten opnieuw in Betel bij elkaar. Tot de avond viel zaten ze daar op de grond en klaagden ten overstaan van God met groot misbaar hun leed. ‘HEER, God van Israël,’ vroegen ze, ‘hoe heeft het zover met ons kunnen komen dat er nu een van de stammen van Israël ontbreekt?’ De volgende morgen bouwden ze een altaar waarop ze brandoffers en vredeoffers brachten. Daarna vroegen ze:
‘Wie van ons heeft er niet deelgenomen aan de volksvergadering in Mispa?’ De Israëlieten hadden namelijk plechtig gezworen dat ieder die niet naar het heiligdom van de HEER in Mispa was gekomen, ter dood zou worden gebracht. Nu voelden ze zich bezwaard vanwege hun broeders, de Benjaminieten:
‘Een van de stammen van Israël is vandaag verloren gegaan,’ zeiden ze. ‘Wat kunnen we doen om de overlevenden vrouwen te bezorgen? We hebben immers bij de HEER gezworen dat wij hun onze dochters niet tot vrouw zouden geven.’ Vandaar de vraag wie van hen er niet aan de volksvergadering in Mispa had deelgenomen. Het bleek dat er uit Jabes in Gilead niemand naar het heiligdom van de HEER in Mispa was gekomen:
toen de strijders zich meldden, was er niemand uit Jabes bij. Dus stuurden de Israëlieten twaalfduizend van hun beste soldaten naar Jabes, met als opdracht:
‘Dood alle inwoners van Jabes:
mannen, vrouwen en kinderen. Let wel, dood alle mannen, maar van de vrouwen alleen degenen die met een man hebben geslapen.’ In Jabes bleken vierhonderd jonge meisjes nog nooit met een man te hebben geslapen. Zij werden overgebracht naar de verzamelplaats in Silo in Kanaän. De volksvergadering van de Israëlieten stuurde een afvaardiging naar de Benjaminieten die zich ophielden in de rotswand van Rimmon, om vrede met hen te sluiten. Daarop keerden de Benjaminieten terug en de Israëlieten gaven hun de vrouwen uit Jabes die ze in leven hadden gelaten. Maar er waren er niet genoeg voor allemaal.